Maand 20: Het vragenspel voor peuters: wie, wat, waar, waarom, hoe?

Wie, wat, waar, waarom, en hoe zijn bijzonder belangrijke woorden. Ze zijn eenvoudig, direct, en makkelijk te koppelen aan de interesses van je peuter. Ook zijn het goede vraagwoorden, en – misschien is het je al opgevallen – peuters zijn dol op vragen! Het woord ‘wanneer’ hebben we uit het rijtje gelaten, omdat tijd een complexer en uitdagender concept is dat beter bewaard kan worden voor een later moment.

Je peuter kan al veel meer taal begrijpen dan hij op dit moment zelf kan gebruiken. Hij leert minstens 2 nieuwe woorden per dag (zelfs als hij ze nog niet zelf kan zeggen). Dit is het ideale moment om met vraagwoorden de taal te verkennen, omdat dit soort spelletjes volop mogelijkheden bieden om het concept van oorzaak en gevolg te leren begrijpen.

Door de vraagwoorden wie, wat, waar, waarom, en hoe in kleine lesjes te verwerken, leer je je peuter de woorden waarmee hij meer te weten kan komen over de dingen die hij het interessantst vindt: wat iets is, wieiemand is, waarom iets is gebeurd,waar iets is, en hoe iets werkt. Binnen de kortste keren zul je merken dat je peuter zelf deze vragen gaat stellen – de eerste fase van intellectuele nieuwsgierigheid!

Deze woorden gebruik je al veel wanneer je tegen je peuter praat, maar door vraag en antwoord duidelijk aan elkaar te koppelen, breng je deze belangrijke woorden echt tot leven.

Zo help je je peuter de vraagwoorden begrijpen:

Maak het verband duidelijk

  • Koppel vraag en antwoord aan elkaar: “Waar zijn je schoenen? Hier zijn ze!”, “Wie is dat? Dat is onze buurvrouw, Marijke!”.
  • Benadruk het woord dat je introduceert alsof je iemand een nieuwe taal aanleert (wat eigenlijk ook zo is!).
  • Probeer niet alles tegelijk te doen: richt je gedurende zo’n twee weken op één woord. Je peuter zal al snel laten zien dat ze het begint te begrijpen, ook al kan ze de woorden zelf nog niet gebruiken.

Speel “waar is het?”

  • Vraag je peuter “waar zijn je schoenen?” (of een ander bekend voorwerp) en leg de nadruk op het woord ‘waar’. Zoek samen de schoenen en zeg dan “hier zijn ze!”.
  • Laat je peuter haar favoriete bal zien. Verstop de bal (terwijl ze toekijkt) en vraag “waar is de bal nu?”. Laat haar de bal vinden en zeg “hier is de bal!”.
  • Vraag haar, zodra ze het lijkt te begrijpen, “waar is je beker?” en kijk hoe ze reageert zonder jouw hulp.

Speel “wie is dat?”

  • Voordat je iemand introduceert kun je je peuter vragen “wie is dat?” en antwoorden “dat is oom Theo”.
  • Probeer dit eerst met familieleden en daarna met vrienden en andere mensen die jullie zien.
  • Wijs naar personages in boeken: “wie is dat? Dat is Max”.
  • Loop door het huis en wijs naar foto’s van vrienden en familie, waarbij je vraagt en vervolgens vertelt wie iedereen is.

Speel “waarom?”

  • De vraag “waarom?”is wat moeilijker te begrijpen voor peuters, maar kan in deze fase toch al geïntroduceerd worden.
  • Een leuk spelletje dat jullie met een broertje, zusje of ander gezinslid kunnen spelen, is om voor een open deur naar een slaapkamer of badkamer te gaan staan. Het andere gezinslid gaat achter de deur in de ruimte staan en doet de deur dicht zonder dat jullie dat kunnen zien.
  • De deur gaat ineens voor jullie neus dicht, maar waarom dan? Stel hardop de vraag “waarom ging die deur dicht? Waarom?” Loop samen naar de deur, doe de deur open, wijs naar het gezinslid en zeg “o, ___ heeft de deur dicht gedaan, daarom”.
  • Je kunt het woord waarom ook gebruiken voordat jullie gaan eten: “waarom moet je je handen wassen? Omdat we gaan eten!”

Speel “hoe?”

  • Door het woord ‘hoe’ te gebruiken, kun je je peuter helpen begrijpen hoe dingen werken.
  • Gebruik voorbeelden zoals “dit is hoe je tegen de bal moet schoppen” of “dit is hoe je de kraan aanzet” of “dit is hoe je je handen wast” of “dit is hoe ik mijn vork gebruik”.
  • Stel vragen: “hoe is de bal op het dak beland?”, “kun je me laten zien hoe je de la hebt opengedaan?”

Speel “wat is dat?”

  • Het woord ‘wat’ helpt je peuter voorwerpen leren benoemen. Wijs verschillende voorwerpen aan en vraag “watis dat?”. Zeg dan “dat is een appel”.
  • Gebruik het woord ‘wat’ om voorwerpen in boekjes, plaatjes, of tijdens het wandelen te benoemen.

This post is also available in: Deutsch English

Auteur

Team Lovevery Avatar

Team Lovevery

Visit site

Geplaatst in 19 - 21 maanden, Communicatie, Spraakontwikkeling, Taal, Kinderontwikkeling

Blijf lezen